Uit: De Correspondent, 24 september 2015
Het was de eerste bijeenkomst van het Parlement der Dingen. Alle aanwezigen leken enigszins ongemakkelijk, alsof ze gebukt gingen onder de zwaarte van hun net verworven zelfstandigheid. Tegelijkertijd hing er een pril gevoel van revolutie in de lucht.
De Horizon was stil. Sinds de Dingen een recht van spreken hadden, had hij er nog geen gebruik van gemaakt. Ben ik eigenlijk wel een Ding? vroeg hij zich af. Hoe ik eruitzie en waar ik ben, wordt altijd bepaald door een ander. De meeste Dingen waren degelijk. Solide. Hij, daarentegen, voelde zich altijd instabiel.
Achter het spreekgestoelte stond Brons. Brons glom terwijl hij vertelde over de vele manieren waarop hij door mensen wordt gebruikt. Wapens, standbeelden, kerkklokken. Er was zelfs een tijdperk naar hem genoemd! IJzer en Steen knikten instemmend. Terwijl Brons zijn belangrijkheid beschreef, raapte de Horizon zijn moed bijeen om het podium te betreden. Hij wilde bijdragen, het was ook zijn Parlement.
Iedereen keek hoe hij het podium naderde. Zelfs Brons werd er stil van. De Horizon was zich nog nooit zo bewust geweest van zijn omvangrijke proporties. Hij was immens, onbegrensd en een beetje duizelig.
Brons had een stap opzij gedaan. De Horizon schraapte zijn keel.
‘Hallo allemaal,’ zei hij, onzeker of dit wel de gepaste manier was om het Parlement aan te spreken.
‘Bedankt voor jullie aandacht.’ Zijn zenuwen verdwenen langzaam.
‘De mens heeft ons altijd beschouwd als instrument. Dingen en Technologieën om te gebruiken, Dieren en Planten om te eten. En mij, de Horizon, om te schilderen, te fotograferen, te waarderen – maar altijd op de achtergrond.’ Hij besloot een grap te maken.
‘Dus dat ik hier nu vóór jullie sta, voelt een beetje onwennig.’ Het Parlement grinnikte.
‘Ten eerste wil ik jullie bedanken. Zonder jullie zou ik leeg zijn. Jullie vormen het uitzicht waarvan ik de basis ben. Jullie completeren mij.’
Hij vroeg zich af of hij misschien iets te sentimenteel werd, maar besloot dat het oké was. Het was tenslotte een belangrijke bijeenkomst.
‘Dat gezegd hebbende, er is een probleem dat ik graag wil aankaarten.’ Hij haalde diep adem. ‘Ik word te vol. Ik voel dat ik bijna overloop met materie. Het wordt me te veel.’ Hij voelde ieders ogen op zich gericht.
‘Ik wil niet ondankbaar zijn, natuurlijk niet,’ zei hij, want ergens was hij er niet helemaal zeker van of deze gewijzigde politieke machtsverhouding blijvend zou zijn, ‘maar mensen zijn overal, en ze nemen aardig wat plaats in.’ Hij keek op. ‘Wat ik wil zeggen: ik kan wel iets meer ruimte gebruiken.’
De Dieren, de Planten, de Technologieën en de Dingen dachten na. Iets meer ruimte. Gewoon iets meer plekken zonder de bemoeienis van mensen. Bossen zonder kamperende toeristen; luchten zonder vliegtuigen snijdend als een mes door het blauw; bergen die een keer niet werden beklommen. Dat konden ze allemaal wel gebruiken. Iets meer ruimte.
Na een moment van stilte klonk een stormachtig applaus. De Horizon werd rood. Hij werd een beetje verlegen van deze royale steun. Het werd unaniem besloten dat de eerste regel van de Grondwet zou zijn:
Geachte mensen, wij willen graag iets meer ruimte.